Iedereen bijna ziek. Dit is de titel van een lezenswaardig adviesrapport van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) over de keerzijden van diagnose-expansie. Er worden steeds meer, steeds vroeger en steeds laagdrempeliger diagnoses gesteld. ‘Niks mis mee’ zou je denken. Maar er zijn ook nadelen. Hoewel het vaak met de beste bedoelingen gebeurt, leidt diagnose-expansie ook tot overdiagnostiek, overbehandeling, onzekerheid en soms levenslange gevolgen voor aandoeningen die misschien nooit tot klachten zouden hebben geleid. Er zitten diverse drijvende krachten achter, zoals technologische ontwikkelingen en de wens om zoveel mogelijk risico’s uit het leven te bannen, die ertoe leiden dat veel partijen met hun gedrag bijdragen aan diagnose-expansie. En er zijn forse commerciële belangen mee gemoeid.
“Hoe meer we weten, hoe meer we vinden. En hoe meer we behandelen, hoe meer er te verdienen valt,” stelt Danka Suijver, huisarts en columnist in de Volkskrant. Ze beschrijft diagnose-expansie als een tweesnijdend zwaard. Het vraagt om meer dan technologie en aanbod, maar ook om ethiek, nuance en gezond verstand. Nu heb ik persoonlijk de diergeneeskunde ten opzichte van de humane zorg altijd als een oase van nuchterheid beschouwd. De portemonnee van de eigenaar vormde altijd een prima beteugeling. Maar tegenwoordig kan ik niet meer met droge ogen beweren dat de veterinaire professie altijd nuchter omgaat met gezondheidsrisico’s. Door de toenemende vermenselijking van gezelschapsdieren én de toegenomen technologische mogelijkheden is diagnose-expansie ook bij ons een fenomeen. En waar de RVS wijst op de onverantwoorde stijging van de kosten van de humane zorg voor de samenleving, moeten de kosten van diergeneeskundige zorg worden gedragen door de eigenaren. Maar zij kunnen niet beoordelen wat beslist nodig is, of slechts wenselijk. Wij komen er dus niet met de simpele vraag aan de eigenaar: “wat wilt u zelf?” We zullen als veterinaire professionals ethische grenzen moeten aangeven.
Stellen wij elkaar vaak genoeg de vraag “is alles wat kan, daadwerkelijk nodig?” Mij bekruipt steeds vaker het heimelijke gevoel van niet. Zo is de symptomatische behandeling van huis-tuin-en-keuken aandoeningen vrijwel geheel uit het veterinaire repertoire verdwenen. ‘Eerst een diagnose, dan de therapie’ is weliswaar sinds jaar en dag de gouden standaard, maar de vuistregel ‘eerst water, de rest komt later’ heeft tot op de dag van vandaag veel patiënten het leven gered. Met andere woorden: indien nodig volstaat een waarschijnlijkheidsdiagnose om een behandeling in te zetten. Knapt een patiënt daar niet van op, ga je verder dokteren. Deze werkwijze kan de eigenaar – zeker buiten reguliere werktijden – veel ongerustheid en kosten besparen. Ook voor preventieve interventies geldt een dergelijke redenering. De RVS stelt dat 1,4 miljoen Nederlanders ‘bijna ziek zijn’ door de diagnose pre-diabetes. Ik durf mijn hand er niet voor in het vuur te steken dat wij zulke scenario’s in de veterinaire praktijk weten te vermijden. Bij preventieve interventies denken we misschien ‘baat het niet, dan schaadt het niet’. Maar tasten wij wat betreft het vóórkomen van veel aandoeningen, niet veelal in het duister? Hoe kunnen wij de kosten van het voorkómen ervan dan verantwoorden?
Diagnose-expansie in de humane zorg sijpelt dus ook onze professie binnen en verdient een goede discussie over de voor- en nadelen van toegenomen medische mogelijkheden. We moeten bij het begrenzen van de zorg allereerst zelf in de spiegel kijken; eigenaren kunnen ons ethisch handelen namelijk niet goed beoordelen. Andersom moeten we niet bij eigenaren in de portemonnee kijken. Zij hebben altijd het laatste woord in de zorg voor hun dier. Eigenaren bepalen hoe ver ze willen gaan; wij moeten hen daar zo goed mogelijk bij helpen. Kortom, diergeneeskunde is mensenwerk.