In november informeerde minister Adema de Kamer over de vervolgstappen ten aanzien van het amendement op art 2.1 van de Wet Dieren. Met het amendement beoogde de Tweede Kamer vorig jaar een einde te maken aan lichamelijke ingrepen en beperkingen van natuurlijk gedrag die nodig zijn om dieren te kunnen houden in een bepaald houderijsysteem. De Kamer was van mening dat huisvesting en houderijsystemen zouden moeten worden aangepast aan de behoeften van de dieren en niet andersom. De wetswijziging geeft echter veel onduidelijkheid over welke gedragingen jegens dieren verboden zijn. Daarom stelt de minister een aantal wetswijzingen voor en koppelt dit proces aan de totstandkoming van het convenant dierwaardige veehouderij.
In het gewijzigde artikel 2.1 wordt niet duidelijk gemaakt dat het verbod alleen bedoeld was voor dieren in de veehouderij wanneer ervan sprake is dat dieren permanent de mogelijkheid wordt onthouden om hun natuurlijke gedrag te vertonen, en welk gedrag dit betreft. Deze duidelijkheid is wel nodig om tot een naleefbaar en handhaafbaar verbod te komen. Daarom bereidt de minister een wetswijziging voor waarbij wordt aangesloten bij bestaande verbodsbepalingen ten aanzien van diergeneeskundige handelingen en het houden van dieren. Via aanpassingen in algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s) zal helder worden gemaakt wat precies verboden wordt, of welke aanvullende voorwaarden aan bepaalde ingrepen worden gesteld. Voor de invulling van deze regelgeving zal LNV zich waar mogelijk baseren op de uitkomsten van het convenant dierwaardige veehouderij en de beschikbare wetenschappelijke onderbouwing.
Onder leiding van Bram van Oijk zullen ketenpartijen in de veehouderij een convenant proberen te sluiten dat de basis moet vormen voor een dierwaardigere veehouderij. LTO, NAJK, Caring Farmers, Dierenbescherming, DZK (zuivelsector), POV (varkenssector), AVINED (pluimveesector) en CBL (supermarkt- en foodservicesector) maken onderdeel uit van de kerngroep. Via deeltafels zal daarnaast een bredere groep aan stakeholders worden betrokken, waaronder de KNMvD.
De zes leidende principes voor dierwaardige veehouderij, zoals opgesteld door de Raad voor Dieraangelegenheden zijn het vertrekpunt. Zij gelden als normatief kader voor het convenant. Het convenant richt zich op het vertalen van wat deze principes betekenen voor de praktijk, en via welk proces de ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij wordt vormgegeven.
In de eerste fase van het convenant richten de partijen zich met name op de omslag naar diergericht ontworpen houderijsystemen. In een tweede fase, die in maart 2023 start, komen ook andere onderwerpen aan bod.. Daarin wil de minister van LNV onder meer afspraken maken over hoe veelvoorkomende aandoeningen en ziektes bij dieren in de veehouderij kunnen worden teruggedrongen en over het stoppen met het fokken en houden van dierrassen met kenmerken die schadelijk zijn voor hun welzijn of gezondheid. Het streven is dat het gehele convenant uiterlijk eind mei 2023 is afgerond.
Voor minister Adema vorm het convenant dus de basis van nieuwe wet- en regelgeving. Deze wetgeving betreft enerzijds de concretisering van de wetswijziging in artikel 2.1 van de Wet dieren en anderzijds andere (potentiële) wetswijzigingen voor een dierwaardige veehouderij.
(RDA, zienswijze “Dierwaardige veehouderij”, p. 18)