Woensdag mocht ik namens de KNMvD een lezing geven bij het drukbezochte symposium Euthanasie bij honden met gedragsproblemen, georganiseerd door de Tinley Academie. Het was niet alleen goed dat wij acte de présence gaven; ik was ook zeer onder de indruk van de andere bijdragen. Onder meer het verhaal van prof. Arie Dijkstra van de Faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen zette mij op een nieuwe manier aan het denken. Hij verdedigde de hypothese dat elke euthanasie een herinnering is aan je eigen sterfelijkheid, ook voor de dierenarts.
Deze ‘sterfelijkheidsherinnering’ roept bewust danwel onbewust doodsangst op bij de betrokkenen. ‘Doodsangst is wel een heel groot woord’, flitste meteen door me heen. Laat dat bagatelliseren – lees: stoer doen – nu nét een van de defensiemechanismen zijn om met doodsangst om te gaan … Toen Dijkstra zijn lezing vervolgde werd mij duidelijk dat er een scala aan heftige en minder heftige reacties bestaat om met doodsangst om te gaan en dat wij die als veterinaire professionals allemaal laten zien. En ook de andere sprekers die te maken hadden met de opvang van dieren in nood (waarbij euthanasie soms onvermijdelijk is) benadrukten het belang van rouwverwerking als je er vaak mee te maken hebt. Het gaat je namelijk niet in de kouwe kleren zitten.
Hebben wij als dierenartsen eigenlijk wel genoeg aandacht voor ‘wat het doden met ons doet’, vroeg ik mij die nacht af. Want goed beschouwd was een hele dag praten over euthanasie voor mijzelf een indringende sterfelijkheidsherinnering. Ik lag er wakker van. De vraag stellen is hem beantwoorden … Niet alleen euthanasie bij paarden en gezelschapsdieren, maar ook het werken in slachthuizen en de veehouderij, confronteert ons bijna dagelijks met de dood bij het uitoefenen van ons beroep. Twee op zichzelf normale reacties zijn ‘je eigenwaarde vergroten’ en ‘sociale interacties aangaan’. ‘Ik ben zoveel méér dan dit sterfelijke lichaam’, zeg je daarmee geruststellend tegen jezelf. Maar beide reacties kunnen constructief, danwel destructief uitpakken. Je kunt bijvoorbeeld proberen je eigenwaarde te vergroten ten koste van anderen en/of je tot sociale media wenden als uitlaatklep voor eenzaamheid. Dit bezweert de existentiële angst kortstondig, maar beslist niet duurzaam. Wat wél helpt, is bewust stilstaan bij je eigen waardigheid als mens en professional. En samen-zijn met je collega’s. Je kunt bijvoorbeeld op een positieve manier aan je eigen waarde werken door regelmatig nascholing te volgen en daarbij samen een hapje te eten.
De KNMvD probeert op allerlei manieren de leden te voorzien in nieuwe kennis en ontmoetingen met collega’s, maar misschien moeten wij dit nóg bewuster bevorderen. Niet alleen vanwege de evidente bijdrage aan onze missie, maar in elk geval uit oogpunt van duurzame inzetbaarheid. Ik denk daarbij ook aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid die we dragen voor de jonge dierenartsen. Het is niet de bedoeling dat zij het mikpunt zijn van onbewust kleinerende reacties van oudere collega’s in reactie op het uitoefenen van een beroep dat ons nu eenmaal confronteert met de dood. Verhalen die vaak beginnen met: ‘in onze tijd …’ En de KNMvD als geheel moet voorzichtig zijn met het creëren van een ‘elitecorps’ dat arrogant kan overkomen. Elke dierenarts moet zich thuis kunnen voelen bij de vereniging, wil deze behulpzaam zijn bij het omgaan met de complexe gevoelens die verbonden zijn aan ons werk.
Maar we mogen ook trots zijn. Bijvoorbeeld op onze Commissie Ethiek, die ons afwegingskaders aanreikt en publiceert over het omgaan met moeilijke kwesties, waaronder ‘end of life decisions’. En we kunnen onze Code voor de Dierenarts uitbundig eer aan doen. Daarin wordt het belang van goede intercollegiale verhoudingen en nascholing benadrukt. Ik zie dit als een uitnodiging om elkaar telkens opnieuw te ontmoeten in verenigingsverband. Helemaal voor jonge collega’s is dit geregelde samenzijn even belangrijk als biestverstrekking: vlug, veel en vaak tot heil van mens en dier!